Eerste tractaat (slot)

Appendix

In antwoord op een open brief van liefhebbers van hennepzaad, pompoenzaden en zonnebloemzaden.
Mij is een grote eer te beurt gevallen en – waarom zou ik het verheimelijken? – ik ben blij verrast, want een fragment van bovenstaand tractaat, dat gepubliceerd werd in een van de parochiebladen, vond een sterke weerklank onder de jeugdige lezers. Ook werden mij vanmorgen enkele brieven bezorgd. Vandaar dat ik voor mijn lezers – hen als schrijver indachtig – het nu volgende schrijf, in de stellige overtuiging dat u mij, door massaal in te tekenen op mijn werk, krachtig zult willen steunen.

Over het stelen van een zonnebloem

Linguxc3xafsten over de hele wereld brengen hulde aan die merkwaardige, boven andere verheven plant. Helianthum, Corona solis, ziedaar de koninklijke afstamming, die wel heel getrouw recht doet aan het waardige en sierlijke uiterlijk van de zonnebloem. Naar men zegt droegen ooit witgeklede meisjes tijdens heidense processies – op een tijdstip dat de dag strijd voerde met de nacht – boven hun hoofd ronde zonnebloemschijven, die nog gonsden van bijen en hommels. De op die manier gexc3xaberde zon strooide gul met haar stralen, heel anders dan vandaag. De Kerk heeft deze feestelijke plechtigheden vervangen door de processies op Sacramentsdag en de goddelijke planten door kaarsen…

Maar genoeg nu over de historie, hoewel…als men de met hand geschreven kronieken doorleest kan men van alles ontdekken en over menige zaak zijn gedachten laten gaan…

De plant zelf heeft een bescheiden kiem, grauwbruinig wit. Het hoekige zaad zaaien mensen voor kinderen en vogels. Zo kan het gebeuren dat twee hulpeloze, gezwollen kiemblaadjes zich oprichten naar het licht, op een smal stukje grond, meestal vlakbij de omheining. Tijdens de groei doen zij hun best de mollige boerin niet tot last te zijn, wanneer deze ijverig in de weer is bij de kroezige worteltjes of bezig met het plukken van piepjonge dille voor de garnering.
De jonge zonnebloemen hebben iets van bakvissen. Ze zij lang en stug. Maar een welwillend oog ontwaart zonder moeite de bloemknop, die de ronde, open plek presenteert, vanwaar keer op keer harige helikopters zullen opstijgen om de nectar naar de plaats van verwerking te vervoeren.

In het leven van onze plant is de zomer xc3xa9xc3xa9n groot geknipper van het steeds meer door de zon verblinde oog. Een pimpelmees gaat af en toe op de rand van het zonnebloemgeel zitten en begint – als was het de gewoonste zaak van de wereld – gestaag te pikken. Als de tuinder ’s ochtend de uitgeruste bloembedden inspecteert, maakt hij een kruisteken over het schild, waarbij hij de bloemen aan de rand ontkorrelt. Je krijgt dan een grauw plaveisel te zien van kriskras, hocus-pocus over elkaar heen kruipende zaadjes.

Ondertussen hebben de bladeren hun kleur verloren. De laatste augurken zijn gered in grote aquaria. De zonnebloem staat nog. De eenzaamheid van de in zijn volle herfst gebukt staande plant kan natuurliefhebbers in vervoering brengen, maar als het gaat om ons standpunt, dan zeggen we kort en bondig tot elkaar: dxc3xadt is het moment.

Het jaargetijde? Als bij het fruit. Het aantal deelnemers? Van geen belang. Maar dat is niet alles. Want het is niet voldoende om zomaar op de zonnebloem toe te stappen: je moet weten hoe. En dat is nu zo eenvoudig als het Onze Vader. Druk twee vingers, duim en wijsvinger, in de zachte, gewatteerde kraag van de plant. Trek het schild eraf. En kijk zelfs niet om naar de zinloos omhoogstekende stengel. Maar ren, ren zo hard je kunt, met het reusachtige wiel onder je arm, als zaten er ergens in de ochtendschemer vrienden van je tevergeefs te wachten op de dageraad.

De zonnebloem is van de platte vlakken de meest volmaakte. Je moet hem in vieren delen. In onze tijd werd hij een haast opiumachtige delicatesse voor Proust lezende gymnasiastes en een waardevolle hartversterking voor gespannen voetbalsupporters.

Maar laat ons, in Gods naam, in de alledaagse middelmaat van het grootsteedse leven zijn goddelijke afkomst – de altaren er Inca’s – niet vergeten.
De zonnebloem, ‘Soleil cou coupxc3xa9’

Marian Pankowski

Eerste tractaat (6)

Het psychisch-morele profiel van de onderneming (b)

Kijk, daar baant zo’n jongen zich een weg dwars door de velden, terwijl hij daarvoor toch graag over platgetrapte kleipaden liep. Hij vertrapt de droge, slaperig neerhangende koolbladeren en betreurt het dat de fruitteler zijn triomf niet ziet. Hij wil dat zijn daad onmiddellijk bekend wordt, zodat anderen de waarde en de uitzonderlijkheid ervan kunnen beschrijven. Deze ijdelheid is helaas een der genietingen. Het valt ons hard hierover te schrijven, maar wij willen dat dit tractaat de gehele waarheid bevat. Wellicht zijn er onder de leerlingen van onze kunst enkelen te vinden die in staat zijn op waardige wijze een fruitexpeditie tot een goed einde te brengen? Wij wensen hun dat toe uit de grond van ons hart. Mogen zij manmoediger zijn dan wij…

Desondanks is de bezitter van het fruit uit de boomkruin een idealist. Zelfs het verlangen naar roem – dat een ware begeerte is, brandend als drankzucht of het kaarten tot in de morgen – komt niet verder dan de sfeer van het denken zonder dat het al met al enig materieel voordeel brengt.

Het eerder genoemde drietal, dat ik voor het bovenstaande als voorbeeld koos, is op de leuning van een bruggetje gaan zitten, de benen omlaag in de richting van het geklater van de beek. Het fruit gaat van hand tot hand, wordt gewogen en besnuffeld dat het een lust is. Gefluister, zo nu en dan kinderlachjes – en dan, bij de een na de ander, het kraken van het fruit dat door wolfstanden wordt stukgescheurd. Niemand eet zijn appel helemaal op. De verzadiging is reeds daarvxc3xb3xc3xb3r ingetreden en was van geheel andere aard. Deze paar beten zijn eerder nxc3xb3g een aanslag op het fruit; het dierlijke, het menselijke teken van het bezitten.

Tot zover dit verslag.

Leerling, als je deze verhandeling leest, laat dan iedere passage goed tot je doordringen. Doorgrond de geometrie en het astronomische aspect ervan. Ervaar de afstand, die de eerste siddering van verlangen scheidt van het vervullende gebaar. De hele mensheid bivakkeert tussen deze twee momenten.

Marian Pankowski

Eerste tractaat (5)

Het psychisch-morele profiel van de onderneming (a)

Het werk op zich verschaft ontelbare genoegens. Ik zal proberen ze achtereenvolgens te noemen, want we zijn aangeland bij het punt waar haast elk woord de essentie weergeeft van een of ander gewichtig onderdeel van de beschreven ervaring.
Het eerste genot is de onrust. De angst dat er iets gaat gebeuren. Dat het huis met zijn zeven ramen tegelijk zal oplichten, zoals op de dag van Zosia’s bruiloft, en dat de omheining opeens zijn rug van prikkeldraad zal opzetten. Of dat op het moment dat de voeten van de fruitliefhebber zich losmaken van de grond en de sporten betreden van de als een kameel voorovergebogen appelaar, hij komt aanrennen, de fruitteler, en er niets anders opzit dan omhoog te klimmen, steeds hoger en hoger…

Laat ons niet vergeten dat de expeditie tot nu toe horizontaal is verlopen. Nu heeft het tweede gedeelte plaats, verticaal: het beklimmen. Blote voeten vinden (dus niet: ontmoeten) de oksels van de uit de stam groeiende takken. De fruitliefhebber voert zijn onrust nog op en stelt de plukbeweging uit. Onder het prieel van de zomernacht, dat aan de ene kant steunt op de stad en aan de andere kant op de donkere rug van het bos, verheugt hij zich angstvallig bij de gedachte aan de bereikte hoogte en steeds bewuster maakt hij zijn hand gereed voor het gebaar dat hij al vanaf het begin kent. Hij bereikt de nok van het bladerdak, en dan opeens beroerd een vleugje warmte vrolijk zijn wang. Met zijn linkerarm drukt hij zijn lichaam tegen de stam en met zijn rechterhand cirkelt hij boven de afgrond, op zoek naar de bron waaruit die mildheid hem komt toegestroomd. Moeiteloos stuit hij op het majesteitelijk naakte fruit.

De zon is al ondergegaan achter de Rode Zee, maar de appels in de kruin houden de gloed van zijn stralen nog vast. De hand, losgerukt uit tedere gedachten, duidt de vorm van de vruchten aan en beschrijft de onderlinge afstanden tussen de planeten en hun inclinaties. Als hij er dan een heeft beetgepakt, draait hij deze kleine kinderwereld rond zijn as, daarmee als het ware trachtend de stand van deze dankbare constellatie te corrigeren. En dat telkens drie keer, religieus.
Hier eindigt de beschrijving van xc3xa9xc3xa9n der genietingen: die van de onrust. Vanaf het moment dat het fruit is bemachtigd, daalt de curve van de vervoering abrupt. Als de liefhebber uit de appelaar neerdaalt houdt hij nog slechts appels tegen zijn boezem gedrukt. De rimpelige takjes, weinig meer dan verlengde steeltjes, laten krassen achter op de bruine jongenshuid. De onrust maakt plaats voor de trots

Marian Pankowski

Eerste tractaat (4)

Wanneer en met hoevelen erop uit te trekken

Vergilius’ ‘Ibat…tacitae per amica silentia lunae…’*, een van de zeldzame momenten in de Latijnse poxc3xabzie – zoals die ons is overgeleverd – die gewag maken van fruitexpedities, bevat een uitputtend antwoord. Weliswaar vermoeden we dat het Vergilius hier ging om goudkleurige granaatappels, bloedig opengebarsten van zomerse overvloed, niettemin is in bovengenoemd citaat als in een vergrootglas de ervaring van het Appenijnse schiereiland geconcentreerd. Welnu, ’s nachts dus. ’s Nachts, als vleermuizen zich storten op zware, spilvormige nachtvlinders, die zich aan de van reseda gestookte brandewijn bewusteloos hebben gedronken; als de tarwe van droogte kraakt en hier en daar een aar als een komeet uiteenspat.
Je moet met z’n tweexc3xabn gaan, of met z’n driexc3xabn, niet in een groep. Maar nooit alleen. Want je moet iemand bij je hebben, zodat de duisternis die door degeen die vooroploopt geopend wordt, niet plots dichtklapt en als een stroman van angst op je nek springt. Er bestaat geen mooier spel. Ergens gaat een deur dicht, elders dooft een raam. Stil…je hoeft je hand maar op te tillen of je kunt de nacht als een aromatische sparretak met je vingers fijnwrijven.
Als voorbeeld neem ik het klassieke drietal. De kwestie van de omheining heb ik hierboven al aangeroerd, laat ik er hier alleen nog aan toevoegen dat een van de liefhebbers van het nachtelijk fruit zich in principe opstelt bij de in de heining gemaakte opening. Ik schrijf hier in principe, omdat als het eenmaal veilig is, ook hij zich bij zijn twee in de boomgaard werkzame broeders kan voegen. Tevens dient men in het begin bij de ingang op zijn hoede te zijn, zodat men er bijvoorbeeld op kan letten of op het bruggetje gehoorde voetstappen niet al te dichtbij komen, en men ervoor kan zorgen dat, in het geval de maan te voorschijn mocht komen, men de aftocht kan blazen.

* vertaling: Hij ging met de zwijgzame maan als stille vriend…

Marian Pankowski

Eerste tractaat (3)

Het inwendige van de boomgaard

Ten eerste zijn er de oude bomen, die om de twee jaar kraken onder het gewicht van bolwangige appels en adventspaarse kwetsen. Dan is er de kerseboom, maar dan dicht bij de ramen zodat de op het fruit neergestreken kwetterende kauwen des te gemakkelijker verjaagd kunnen worden. Perebomen staan er tot hun kniexc3xabn in het aardappelloof; de ene draagt rijkelijk zijn loshangende, kanariegeel-matglanzende vruchten, terwijl de andere zijn klapsen tegen de grond smijt zoals de metselaar zijn specie.
Naast de volgroeide bomen, die het gedrag der jaargetijden kennen, heeft de fruitteler nog andere. In de lente heeft hij twee, drie magere en knoestige takken in de grond gestoken. Uit deze takken wringen zich, zij het met enige vertraging, grote, heel grote bladeren los en later ontwikkelen zich hieruit enkele bloemen die de kleur hebben van bleke frambozen. Deze enten zijn de oogappels van de fruitteler en als de gunst der zonnige hemelen het eerste paar appels rijpen laat, geniet het boompje, ondersteund en gekoesterd, de privileges van een jonge moeder en gaat het alledaagse lot voorbij aan zijn vruchten. Vanaf de rand van het eiken dressoir pronken zij met hun eerstgeboorterecht en pas wanneer het Kerstmis wordt, rolt de getaande hand van vader ze over het tafellaken in de richting van de verrukte kinderen.
Het zou zeker zinvol zijn nog even stil te blijven staan bij de kruisbessen en de aalbessen en niet te vergeten de aardbeien en het knisperige koolraapje, maar dan zou onze verhandeling de ingeslagen weg verlaten. Begonnen met het schrijven over het stelen van fruit, zouden we uitkomen bij het met frambozensap vermengde spuitwater waar Polen zo dol op zijn ten tijde van de hondsdagen.

Marian Pankowski

Eerste tractaat (2)

Wat is dat, een boomgaard?

Een boomgaard, bij ons ook wel slordigweg tuin genoemd, is een door een omheining of, erger nog, een muur omgeven ruimte. Omheiningen heb je in allerlei soorten, maar die van hout en van prikkeldraad komen het meest voor. In beide gevallen is het maken van een toegang kinderspel. Een plank laat zich net zo vlot opzijschuiven als een gordijn, en het naar boven en naar beneden gebogen prikkeldraad werkt uitnodigend met zijn deltoxc3xafde opening. Moeilijker wordt het met een muur, vooral als op de bovenkant versplinterd glas wreed naar boven priemt. Tot 1939 werden voor dit doel bierflesjes gebruikt.
Ook waren er, weliswaar tamelijk sporadisch, boomgaarden die naar de akkers toe openstonden. Het betreden hiervan kostte geen enkele moeite, mits dit gebeurde vxc3xb3xc3xb3r de oogst. Het behoeft immers geen nader betoog dat het op een kaal stoppelveld zelfs voor een patrijs moeilijk is zich plat op de grond te laten vallen.

Marian Pankowski

Eerste tractaat (1)

Over het stelen van fruit

Wie fruit wil stelen moet om te beginnen twee dingen bezitten: een geboortestreek en een kindertijd. Pas dan zal hij kunnen gaan nadenken over de spartaanse wetten van de kunst, die talloze studixc3xabn op het gebied van de tuinbouw en de psychologie vereist. De eerste theoretici lieten zich misleiden door uiterlijke schijn (bij voorbeeld de knisperige sappigheid van zomerappels) en de adept vond in plaats van formules en raadgevingen teksten die eerder het document van zijn hedonistische liefhebberijen waren dan de geleerde summa van de kunst hoe verrukkelijke vruchten te stelen.
Ons volk heeft nog veel in te halen, vele eeuwenoude vooroordelen dienen te worden uitgeroeid. Geen wonder ook dat het merendeel van de teksten waarvan ik gebruik maak in dit tractaat, afkomstig is uit de buitenlandse, vooral Provenxc3xa7aalse en Italiaanse, literatuur. De processtukken van de arrondissementsrechtbank in Sanok maken uitsluitend melding van gewone fruitdieven, de zonder enig ontzag voor de sier en de gezondheid van de boom de boomgaarden plunderen met het oogmerk ’s ochtends wat zakken van het gekneusde fruit aan een verdachte moesmakerij te verkopen.

Voor mijn werk – bij ons het eerste in zijn soort – heb ik veel uit de traditie geput. Een flinke steun vond ik in min eigen ervaring alsook in de herinneringen van in het Sanokse befaamde fruittelers.

Ik overhandig dan nu deze verhandeling aan mijn Poolse broeders, opdat zij hun kleine grut zullen inwijden in genoemde kunst en het – God beware het – niet zullen straffen. Want de mens leeft niet bij brood alleen, maar ook bij verlangen. En het verlangen naar verboden zaken verzet bergen.

Marian Pankowski