In de zondvloed van ingestorte of omhooggekomen aarde en massale wrakstukken, boven het gekrioel van gewonden en doden die samen bewegen, door het deinende bos van rook dat uit de loopgraaf en heel het omliggende gebied opschiet, is niets anders te zien dan verhitte, bezwete gezichten met fonkelende ogen. Hele groepen lijken zwaaiend met hun messen te dansen. Ze zijn vrolijk, weer totaal onbekommerd, woest.
Geleidelijk houdt het vechten op.
Een soldaat vraagt:"Nou, wat moeten we nu doen?"
Die vraag bepaalt, meestentijds onuitgesproken, een groot deel van de tijd die de escouade van Barbusse aan, maar vooral achter het front doorbrengt. De groep mannen wordt als een pion heen en weer geschoven over de kaart van het slagveld van de eerste wereldoorlog. Veel tijd wordt doorgebracht in loopgraven, waar het vaak regent. Af en toe worden ze ingekwartierd in een dorp waar ze, vanuit de stinkende schuur die voor een dag of wat hun huis is, de vrijheid proberen te genieten die ze voor een dag lijken te krijgen. Dan gaat het weer voorwaarts, naar een nieuwe loopgraaf.
Een verlofdag zijn ze in Parijs. Wat een licht, wat een leven, wat een luxe vinden ze daar! Een dame spreekt hen aan. Helden zijn jullie, zegt ze, maar het moet toch ook heerlijk zijn deel uit te maken van dat glorieuze schouwspel dat de oorlog is! Stamelend beamen ze dat, en pas als de dame uit zicht is openbaart zich de woede.
Op driekwart van het boek leidt het wachten tot het vuur. En dan lezen we dat het vuur net zo goed de kou is, de uitputting, de modder, de duisternis, het sterven, en voor enkelen de terugkeer naar het leven.
Prachtig boek! (beter dan …)